1. 5. Een filosofie van de economie
1.1. Marx
1.1.1. economisch determinist
1.2. David Ricardo 1772-1823
1.2.1. meerwaarde
1.3. Adam Smith 1723-1790
1.4. Herbert Marcuse 1898-1979
1.5. Antonio Gramsci 1981-1937
1.6. Roland Barthes 1915-1980
2. 6. Stromingen
2.1. Utilitarisme
2.1.1. wetenschappelijk moraal
2.1.2. Jeremy Bentham 1748-1832
2.1.3. John Stuart Mill 1806-1873
2.1.3.1. tirannie van de meerderheid
2.1.3.2. pluralisme
2.2. Amerikaanse wijsbegeerte
2.2.1. Henry David Thoreau 1817-1862
2.2.2. Ralph Waldo Emerson 1803-1882
2.2.2.1. transcendentalisme
2.2.3. Pragmatisme
2.2.3.1. Charles Sanders Peirce 1839-1914
2.2.3.2. William James 1842-1910
2.2.3.3. C. S. Peirce
2.2.3.3.1. Semiotiek
2.2.4. John Dewey 1859-1952
2.2.4.1. democratie
2.2.5. neo-pragmatisten
2.2.5.1. W.V. Quine 1908-2000
2.2.5.2. Richard Rorty 1931
2.2.6. 20st en 21ste eeuw
2.2.6.1. John Rawls 1921-2002
2.2.6.2. Saul Kripke 1940
2.2.6.3. Daniel Dennett 1942
2.2.6.4. Thomas Nagel 1937
2.2.6.5. John Searle 1932
3. 7. Inleiding tot de 20ste eeuwse filosofie
3.1. fenomenologie
3.2. Franz Brentano 1838-1917
3.3. Wilhelm Wundt 1832-1920
3.4. Christian von Ehrenfels 1859-1938
3.4.1. stichter gestaltpsychologie
3.5. Edmund Husserl 1859-1938
3.5.1. solipsisme
3.6. Martin Heidegger 1889-1976
3.6.1. Het zijn
3.6.2. Waarom is er iets en niet niets
3.7. Jean Paul Sartre
3.7.1. het existentialisme
3.7.2. authentiek engagement
3.8. Albert Camus 1913-1960
4. 8. Analytische filosofie
4.1. Het probleem in de wiskunde
4.2. logica
4.3. Gottlob Frege 1848-1925
4.4. Kurt Godel 1906-1978
4.5. Bertrand Russell 1872-1970
4.5.1. het logisch atomisme
4.6. Alfred North Whitehead 1861-1947
4.7. de logische positivisten
4.7.1. Moritz Schlick 1882-1936
4.7.2. Otto Neurath 1882-1945
4.7.3. Rudolf Carnap 1891-1970
4.7.4. A.J. Ayer 1910-1989
4.8. Wittgenstein
4.8.1. de betekenis van betekenis
4.8.2. taalspelen en privégedachten
4.9. Freud 1856-1939
4.9.1. theorie over het onbewuste
4.10. J.L. Austin 1911-1960
4.10.1. filosofie van de gewone taal
4.11. Gilbert Ryle 1900-1976
4.11.1. the ghost in the machine
5. 9. wetenschapsfilosfie
5.1. de inductieve methode
5.2. Karl Popper 1902-1994
5.2.1. falsificationisme
5.3. Max Planck 1858-1947
5.4. Thomas Kuhn 1922
5.4.1. paradigma wisselingen
5.5. Paul Feyerabend 1924-1994
5.5.1. epistemologisch anarchisme
5.6. bedenkingen postmodernisme
5.7. Nietzsche
5.7.1. waarheid is een hersenschim
5.8. taal en werkelijkheid
5.8.1. Heidegger
5.8.2. Wittgenstein
5.8.3. Derrida
5.8.3.1. deconstructieve strategie
5.8.3.2. logocentrisme
5.8.4. een systeem van tekens
5.8.4.1. Ferdinand de Saussure 1857-1913
5.9. de structuralisten
5.9.1. Claude Levi Strauss 1908
5.9.2. post-structuralisten
5.9.2.1. Roland Barthes 1915-1980
5.9.2.2. Julia Kristeva 1941
5.9.2.3. Jacques Derrida 1930
5.10. het niet bestaande zelf
5.10.1. Jacques Lacan 1901-1981
5.11. Jean Francois Lyotard
5.11.1. einde van de grote verhalen
5.12. Michel Foucault 1926-1984
5.12.1. machtsspelen
5.13. Jean Baudrillard
5.13.1. een hyperreele wereld
5.14. en de wetenschap dan
6. auteurs
6.1. Dave Robinson
6.2. Judy Groves
6.3. voor meer info
7. 1. Klassieke Oudheid
7.1. Theocratiën
7.2. De Grieken
7.2.1. Xenophanes
7.2.2. Mileziërs
7.2.2.1. De grote vraag
7.2.3. Pythagoras
7.2.3.1. wiskunde
7.2.4. Heraclitus
7.2.4.1. de veranderlijke wereld
7.2.5. Parmenides van Elea
7.2.5.1. Denken en zijn is hetzelfde
7.2.6. Zeno
7.2.6.1. paradox over beweging
7.2.7. Empeclodes
7.2.7.1. de 4 elementen
7.2.8. De atomisten
7.2.9. Socrates
7.2.9.1. de socratische dialoog
7.2.10. cultureel relativisme
7.2.11. Protagoras de sofist
7.2.12. Plato
7.2.12.1. ingeboren begrippen
7.2.12.2. de ideeënleer
7.2.12.3. de allegorie van de grot
7.2.13. Aristoteles
7.2.13.1. deductieve logica
7.2.13.2. inductie en wetenschap
7.2.13.3. doeloorzaken
7.2.13.4. zielen en substanties
7.2.13.5. ethiek van het midden
7.3. Hellinisme
7.3.1. Alexander de Grote
7.3.2. Epicurus
7.4. De Stoici
7.4.1. Epictetus
7.4.2. Marcus Aurelius
7.4.3. Cicero
7.4.4. Seneca
7.4.5. invloed op Martha Nussbaum
7.5. De sceptici en cynici
7.5.1. Pyrrho
7.5.2. Diogenis de Cynicus
7.5.3. Sextus Empiricus
8. 2. Vroege periode
8.1. De komst van het Christendom
8.1.1. Constatijn ca 285 -337
8.1.2. Plotinus
8.2. de kerkvaders
8.2.1. Augustinus 354 -430
8.2.2. Het probleem van het kwaad
8.3. Het bewijs van Anselmus
8.4. Abelards nominalisme
8.5. Thomas van Aquino
8.5.1. de natuurlijke theologie
8.6. Het scheermes van Ockham
9. 3. Middeleeuwen
9.1. Renaissance en humanisme
9.2. Erasmus
9.3. politieke denkers
9.3.1. Niccolo Machiavelli
9.3.2. Thomas Hobbes
9.4. Francis Bacon
9.4.1. wetenschapsfilosofie
10. 4. Moderne filosofie
10.1. Rene Descartes
10.1.1. wetenschappelijke twijfel
10.1.2. Cogito ergo sum / ik denk dus ik ben
10.2. Baruck de Spinoza 1632-1677
10.2.1. Monisme
10.3. Gottfried Wilhelm Leibniz 1646-1716
10.3.1. monadologie
10.3.2. samen met Isaac Newton 1642-1727
10.4. Voltaire 1694-1778
10.5. John Locke 1632-1704
10.5.1. empirisme
10.6. Bisschop Berkeley 1685-1753
10.6.1. idealisme
10.7. David Hume 1711-1776
10.7.1. empirisch scepticisme
10.7.2. causaliteitskwestie
10.7.3. moreel scepticisme
10.8. Rousseau 1712-1778
10.8.1. de algemene wil
10.9. Immanuel Kant 1724-1804
10.9.1. kenstructuren
10.9.2. kritiek van de zuivere rede
10.9.3. fenomenale wereld
10.9.4. noumenale wereld
10.9.5. categorisch imperatieven
10.10. Georg Friedrich Hegel 1770-1831
10.10.1. dialectiek
10.10.2. dalectische logica
10.10.3. menselijk bewustzijn en weten
10.10.4. relatief en absoluut weten
10.11. Arthur Schopenhauer 1788-1860
10.11.1. wilsopvatting
10.12. Friedrich Nietzsche 1844-1900
10.12.1. Voorbij goed en kwaad
10.12.2. aankondging postmodernisme
10.13. Soren Kierkegaard 1813-1855
10.13.1. christelijke existentialisme
10.13.2. de sprong in het geloof
10.14. van idealisme naar materialisme
10.15. Karl Marx 1818-1883
10.15.1. het dialectisch materialisme