Kom i gang. Det er Gratis
eller tilmeld med din email adresse
Thema 15 & 25 af Mind Map: Thema 15 & 25

1. 15; Functie onderwijsassistent, positie in de organisatie

1.1. Soorten leiding

1.1.1. Hiërarchische leiding

1.1.1.1. bepaalt wat er gebeurd

1.1.1.2. bepaalt wie wat doet

1.1.1.3. voert functioneringsgesprekken

1.1.1.4. meestal directeur

1.1.1.5. bestuur

1.1.1.5.1. over aanname en ontslag

1.1.2. Functionele leiding

1.1.2.1. aanwijzingen/opdrachten geven

1.1.2.1.1. over hoe je iets moet doen

1.1.3. Operationele leiding

1.1.3.1. aanwijzingen/opdrachten geven

1.1.3.1.1. taken verdelen

1.1.4. je kan de onderliggende soorten leidinge ook geven, maar de bovenliggende soort leiding je je juist NIET geven.

1.2. Taken en verantwoordelijkheden

1.2.1. verantwoordlijkheid

1.2.1.1. de plicht om wat te doen naar beste weten en kunnen te doen en hierop aanspraakbaar te zijn.

1.2.2. naar beste weten en kunnen

1.2.2.1. iedereen is zelf verantwoordelijk voor wat hij zegt of doet

1.2.2.2. je doet de dingen zo goed mogelijk

1.2.2.3. binnen grenzen van jouw kennis/vaardigheden

1.2.2.4. in feite rekent de hele organisatie erop dat jij je werkt zo goed mogelijk uitvoert, in overeenstemming met je kennis en vaardigheden

1.2.3. erop aangesproken kunnen worden

1.2.3.1. iedereen kan aangesproken worden op zijn/haar handelen

1.2.3.1.1. iemand jou aanspreekt op handelen, je moet verantwoording afleggen

1.2.3.2. soorten verantwoordelijkheid

1.2.3.2.1. sociale verantwoordelijkheid

1.2.3.2.2. functionele verantwoordelijkheid

1.3. Bevoegdheden/ mandaat

1.3.1. recht om bepaalde handeling uit te voeren

1.3.1.1. door de wet of door een organisatie

1.3.2. wettelijke bevoegdheden

1.3.2.1. in de wet vastgelegd

1.3.3. organisatorische bevoegdheden

1.3.3.1. in feite in je functieomschrijving vastgelegd.

1.4. Samenhang TVB

1.4.1. Taken, Bevoegdheden en Verantwoordelijkheden (TBV)

1.4.1.1. het een kan niet zonder het ander

2. 25; Lid zijn van een team

2.1. voordelen

2.1.1. ondersteuning teamgenoten

2.1.1.1. kan positief werken

2.1.1.2. niet meekomen --> stapje terug

2.1.1.3. energie over --> iets extra's

2.1.1.4. bijzonder gezellig zijn

2.1.1.5. geeft energie --> creativiteit en hoge motivatie

2.1.2. pieken in de drukte opvangen

2.1.2.1. samen opvangen

2.1.2.2. allemaal in hetzelfde schuitje

2.1.2.2.1. veel werkdruk beter hanteren

2.1.3. meer deskundigheid

2.1.3.1. alle deskundigheid bij elkaar

2.1.3.1.1. kan betekenen 'alles in huis hebben''

2.2. nadelen

2.2.1. samenwerking is kwetsbaar

2.2.1.1. goede werksfeer kan verslechteren door intermenselijke wrijvingen en problemen

2.2.2. beperking van vrijheid op gebied van beleidsontwikkeling

2.2.2.1. soms legt de kwaliteit van het team beperkingen op aan de beleidsvoering

2.2.3. beperking van individuele vrijheid

2.2.4. overleg kost veel tijd

2.2.4.1. vergaderingen, werkoverleg, inetrvisie en werkbegeleiding

2.3. voorwaarden samenwerking team

2.3.1. gezamenlijk doel is duidelijk

2.3.1.1. welk doel nastreven

2.3.1.2. welke taak je hebt

2.3.2. teamleden zijn deskundig en bekwaam

2.3.3. teamleden hebben een duidelijke functieomschrijving

2.3.3.1. hebben en hier aan houden

2.3.3.2. accepteren leidinggevende werk controleert

2.3.4. de onderlinge verhoudingen zijn funcioneel

2.3.5. teamleden zijn gemotiveerd

2.4. samenstelling team

2.4.1. symmetrisch: op basis van overeenkomsten

2.4.2. complementair: op basis van elkaar aanvullen, verschiilen dus

2.5. werkstijlen

2.5.1. dromer

2.5.1.1. creatief, maar besluiteloos

2.5.2. denker

2.5.2.1. theoretische, ideeën niet altijd bruikbaar

2.5.3. beslisser

2.5.3.1. praktisch en soms minder sociaal vaardig

2.5.4. doener

2.5.4.1. actief, soms ongeduldig

2.6. teamrollen

2.6.1. voorzitter

2.6.1.1. stabiel, nuchter en extravert

2.6.2. vormer

2.6.2.1. onrustig, extravert en snel gefrustreerd

2.6.3. planter

2.6.3.1. meestal intelligente, introverte medwerker die creatieve ideeën voortbrengt

2.6.4. waarschuwer

2.6.4.1. stabiele en inroverte medewerker die ideeën kritisch tegen het ligt houdt

2.6.5. organisator

2.6.5.1. zet beslissingen om in concrete werkzaamheden

2.6.6. groepswerker

2.6.6.1. sociaal, extravert, niet overheersend en ondersteunt en stimuleert andere teamleden

2.6.7. bronnenonderzoeker

2.6.7.1. dominant en extravert en is op zoek naar ideeën en ontwikkelingen buiten de deur

2.6.8. afmaker

2.6.8.1. rustig en introvert en zorgt ervoor dat niet wordt vergeten

2.7. samenhang team

2.7.1. factoren die samenhang bevorderen

2.7.1.1. trots

2.7.1.2. solidariteit

2.7.1.3. teamgeest

2.7.1.4. samenwerken

2.7.1.5. onderling vertrouwen

2.7.2. factoren die samenhang afbreken

2.7.2.1. er vormen zich subgroepen binnen de groep die elk hun eigen weg willen gaan

2.7.2.2. er zijn ruzies in de persoonlijke sfeer

2.7.2.3. er is zakelijke onenigheid over de aanpak van iets